In de dertiende en veertiende eeuw vervoerden kooplieden uit het noorden van Europa hun handelswaren in koggen. De kogge was een fors handelsschip waarmee zowel vlak voor de kust als verder op de open zee kon worden gevaren. In het grote laadruim kon veel vracht worden vervoerd. Een kogge had een hoge, rechte voor- en achtersteven en een zeer platte bodem. Soms was er voor of achter op het schip een houten opbouw gemaakt, die wat leek op een kasteeltje. Aan de hoge mast in het midden van het schip zat een groot, vierkant zeil. De gezaagde houten planken waren met lange ijzeren spijkers aan elkaar geklonken. De naden tussen de planken waren met mos en dunne houten latjes dichtgestopt (‘gebreeuwd’) zodat er geen water naar binnen kon komen. Na de drooglegging van de IJsselmeerpolders zijn veel wrakken van koggen, die ooit op de Zuiderzee voeren, teruggevonden en door archeologen opgegraven. In Kampen is zo’n kogge nagebouwd, waar soms mee wordt gevaren.
De Kamper Kogge is een nagebouwde versie van een Hanzekogge uit de vijftiende eeuw. (Foto: Stichting Kamper Kogge)