Late Middeleeuwen

Late Middeleeuwen

1000 tot 1500 na Christus 

De meeste historici en archeologen laten de Late Middeleeuwen beginnen rond het jaar 1000 en eindigen omstreeks 1500. In de elfde eeuw was er geen groot Frankisch rijk meer, en er was een einde gekomen aan de invallen van de Vikingen uit de eeuwen daarvoor. Alle inwoners waren christenen en er stond in ieder dorp wel een kerkje. Die dorpen waren heel klein, en de meeste inwoners waren boeren, net als in de prehistorie.

In de tiende eeuw was de bevolking trouwens wel flink gegroeid en overal waren stukken bos en moeras ontgonnen om nieuwe akkers aan te leggen. Hier en daar lag een piepkleine stad, zoals Maastricht, Nijmegen, Utrecht en Deventer.

Het gebied dat nu Nederland heet, maakte deel uit van het Duitse Rijk, maar de Duitse keizer bemoeide zich nauwelijks met deze streken. Dat deed de bisschop van Utrecht voor hem. Die was in het jaar 1000 de machtigste man van Nederland. In de eeuwen die volgden, zou hij steeds meer van zijn macht kwijtraken aan andere 'hoge heren': de graven van Holland en de hertogen van Gelderland. Die zouden op hun beurt hun macht moeten afstaan aan de steden die na 1200 overal ontstonden en alsmaar rijker en groter werden. In afgelegen streken zoals Friesland, Drenthe en Zeeland lagen weinig of geen steden en hadden lagere edelen het voor het zeggen.

In de vijftiende eeuw kwamen bijna alle delen van ons land weer onder één bestuur: dat van de hertogen van Bourgondië. De meeste steden van tegenwoordig bestonden toen al, en grote delen van het land waren ontgonnen.

Dijken beschermden het lage deel van het land tegen overstromingen door de zee en de grote rivieren. Je kunt zeggen dat ons land zijn vorm voor een groot deel in de Late Middeleeuwen heeft gekregen.

afbeelding1