Archeologie

Opgraven

 

Archeologie is meer dan alleen opgraven. Maar zonder opgravingen zou de archeologie ons maar heel weinig kennis hebben opgeleverd.

De eerste opgravingen, die plaatsvonden in de zestiende en zeventiende eeuw, waren vooral bedoeld om mooie dingen te vinden. Beelden, munten en potten vonden zo hun weg naar rijke verzamelaars. Vanaf de achttiende eeuw gingen de gravers ook wat beter kijken naar andere dingen. Ze haalden bijvoorbeeld niet alleen een paar mooie potten uit een graf, maar schreven ook op hoe dat graf eruit zag en hoe de dode daarin was begraven. Sommigen maakten tekeningen van wat ze in de bodem aantroffen.

In de negentiende en twintigste eeuw werd het opgraven van archeologische vindplaatsen een echte kunst. Het gebeurde steeds nauwkeuriger en leverde steeds meer informatie op. De archeologen gingen beseffen, dat ze de opgravingen maar één keer konden uitvoeren – daarna was de vindplaats immers weggegraven. Het zorgvuldig noteren, tekenen en fotograferen van de opgegraven vindplaats werd even belangrijk als de vondsten die eruit kwamen.

Om diezelfde reden proberen de archeologen tegenwoordig zo min mogelijk op te graven. Latere archeologen, zo zeggen ze, zullen nog meer informatie uit een opgraving kunnen halen. Maar voorlopig zullen ze moeten blijven graven. Elke dag worden er nieuwe vindplaatsen ontdekt bij het aanleggen van wegen, spoorlijnen en woonwijken. Meestal moeten die worden opgegraven, anders gaat alles voorgoed verloren.

boven
De bovenste laag grond wordt met een graafmachine weggegraven. Met schep en troffel wordt vervolgens verder gegraven.

onder
Sporen, zoals skeletten of de donkere vlekken van paalkuilen, worden altijd ingemeten, op papier nagetekend en gefotografeerd. (Foto's: Jeroen van der Vliet)

afbeelding1
afbeelding2